ENKA-Ede.

Na het behalen van mijn vakdiploma’s op de LTS wilde ik eigenlijk naar de UTS gaan en daar verder te specialiseren in bedrijfselektronica. Aan de andere kant was werken en geld verdienen (om leuke dingen te doen) zeker zo belangrijk. Via mijn school hoorde ik dat de AKU weer na jaren een bedrijfsopleiding wilde starten. Dus kon het mes aan twee kanten snijden namelijk een UTS opleiding en toch geld verdienen. Mijn vader gaf met een opmerking in de trant van ‘doe wat je prettig vindt, want je leeft maar één keer’ de doorslag en melde me aan bij de AKZO voor de elektrotechnische bedrijfsopleiding. Er volgde een selectie procedure in het hoofdkantoor in Arnhem en naderhand bleek dat er 5 leerlingen in de vestiging Ede hun elektrotechnische opleiding kregen.

Mijn eerste werkdag was op maandag 4 september 1961, ’s morgens om 07:45 moesten we ons melden bij ‘de poort’ en daar stonden spoedig 12 jongens te wachten op wat er komen ging. Deze dag was verschrikkelijk, we kregen eerst een militaristische uitleg wat er van ons verwacht werd en wat onze plichten waren. Mijn nummer was 6821 in de afdeling 214, alle spullen werden met deze code gemerkt en toen naar de afdeling. Een enorme werkplaats waar een klein hoekje voor ons afgeschermd was. Daar werden we opgewacht door onze mentor, een wat oudere man die vrijgemaakt was om ons op te leiden. Hij leerde ons snel wat door de beugel kon en beslist verboden was, een kleine misstap was voldoende voor een verplichte vrije dag of één minuut over acht resulteerde in een inhouding van 15 minuten loon. Verder was het terrein bewaakt en liepen er bewakers rond die zich voordeden als politieagenten en bevoegd waren om je te visiteren, vooral voor deze mensen moest je erg oppassen.

De eerste maanden werden gebruikt voor de theoretische ondergrond en werden er veel schriftelijke opdrachten gemaakt. De mentor wilde persé dat we onze schriftelijke opdrachten met een potlood invulden en de eventuele fouten simpel konden veranderen. De volgende periode van een half werd ingevuld met een maand in de werkplaats en de volgende maand met een monteur mee. De periodes in de werkplaats vond ik verschrikkelijk, omdat de leiding (de chefs en het bedrijfsbureau) in een verhoogd glazen hok midden in de werkplaats zaten. Gelukkig leerde je snel dat bepaalde hoekjes niet centraal zichtbaar waren en je daar voldoende uit de wind stond. Maar in het bedrijf leerde snel de kneepjes van het vakgebied en de manier om het zogenaamde ‘zichtwerk’ te leveren. Dat hield concreet in dat je handigheid kreeg om binnen een paar uur de indruk te wekken dat je de hele dag de pokken had gewerkt, en hiermee te voorkomen dat je na een dag echt hard werken eigenlijk niet kan zien dat er iets gedaan is.

Achteraf kon je merken dat de organisatie ingesteld was op hergebruik en materiaal schaarste. We hebben, tijdens deze periode, met heel primitieve middelen tientallen zo niet honderden spoelen en motoren opnieuw gewikkeld, tot zelfs die heel kleine motortjes van de Philips scheerapparaten. Het was een gepruts om al die koperdraadjes heel en zonder te beschadigen in de ankers te krijgen en je was dol gelukkig als nadat alles in elkaar zat door de overslagtest kwam en je niet opnieuw moest beginnen. Ook had ik het idee dat onze uren niet zwaar berekend werden en we bijvoorbeeld beugels moesten maken die niet in het magazijn voorradig en wel gewoon in de winkel te koop waren, maar dan zei de mentor “dat moet je later ook kunnen maken” en was de kous af. De resterende 14 maanden was elke dag 4 uur opleiding, 3 uur ervaring opdoen en 1 uur verplicht sporten of zwemmen en dikwijls ’s avonds weer naar school in Arnhem. Nu werd ervaring opgedaan in de vorm van stages.

Ik weet het niet helemaal zeker meer, maar ik dacht dat de elektromotoren standaard een jaar draaiden en dan werden vervangen door een andere motor. De afkomende motor werd dan naar de elektrawerkplaats gebracht en daar gereviseerd. Natuurlijk waren de standaard motoren de stage voor de leerlingen. Het was heel simpel, eerst de motor helemaal uit elkaar halen en schoonmaken. Dan nieuwe kogellagers erop, hier en daar een klodder vet, weer in elkaar zetten, testen en groen laten schilderen. Op die manier kon je zeker 5 motoren in de week opknappen, maar het was niet bepaald de soort werkzaamheden die ik ambieerde en dus maar aan de mentor gevraagd of er geen leukere stages te bedenken waren.

De volgende stage van twee weken was in het centrale ketelhuis, daar werd een elektromotor van 250 kW gereviseerd. Dat is ongeveer het formaat waar je doorheen kunt kruipen. Tot aan je navel zwart van de koolstof en handen die niet meer schoon te krijgen waren. Er blij was ik er niet mee, en liet dat ook blijken. Een of andere hoofdmachinist had dat ter oren gekregen en de daarop volgende twee weken moest ik helpen om branders schoonmaken, vol met dikke stookolie en andere ellende en iedere week een aantal meters koperen leuningen schuren en oppoetsen. Als ‘beloning’ kreeg ik 20 dagen lang een douchebon om in ieder geval redelijk schoon thuis te komen. Achteraf gezien een leuke tijd en vooral onderling veel plezier gehad, en nooit meer gevraagd om een leukere stage voor me te bedenken.

Op een goed moment werd meegenomen door een groep hoogspanningsmonteurs om een bestaand hoogspanningsonderstation te demonteren en een nieuwe installatie in op te bouwen. Eindelijk het “echte” werk in en ik genoot met volle teugen. Grote installaties met veel dikke koperen leidingen en imposant schakelmateriaal. Nadien ben ik een keer mee geweest om een reparatie uit te voeren, er was wat misgegaan met een hoogspanningsaansluiting. Ik heb toen gezien wat er door 10.000 volt kan gebeuren en ben zo geschrokken dat ik er heilig respect voor de hoogspanning heb gekregen en nooit meer een schakelstation ben ingegaan.

Het sporten was toen ook niet bepaald mijn hobby, maar er was geen discussie dus hardlopen, zwemmen, (zaal)voetballen en volleyballen. Je zelf hieraan onttrekken was eigenlijk onmogelijk omdat alles gecontroleerd werd en voor je het wist stond je bij je leidinggevende. Ik had op een moment goed de balen er van en ben gewoon door blijven werken, na een paar dagen werd ik ter verantwoording geroepen en moest ik bij mijn leidinggevende melden. Hij gaf me onomwonden te kennen dat mijn gedrag ongehoord is en ik werd “beloond” met twee verplichte vrije dagen, vervolgens ging hij vaderlijk verder; als ik een keer geen zin had om te sporten moest ik maar even langskomen om bij hem een briefje te halen. Spoedig mocht ik van hem, omdat ik in Arnhem op school zat, eerder weg om in Arnhem te kunnen eten en dan naar school te gaan. Binnen de gestelde tijd van 2 jaar had ik mijn papieren van 1e elektromonteur. En terloops elektronica hulpmonteur gehaald, dit diploma was puur praktijk en is zonder opleiding gedaan. De examenkosten waren fl 85,- en ik kreeg mijn declaratie terug met de mededeling dat zonder opleiding géén examen gedaan kan worden en er dus niets uitbetaald werd. Ik was furieus mede omdat er nog twee collega’s het zelfde examen gedaan hadden, zij waren beide gezakt en kregen wel de opleiding, reiskosten en het examengeld vergoed. Dus boos een brief naar de bedrijfsleiding gestuurd met mijn argumenten over het opleidingsbeleid, met de kerende post kreeg ik een tegoedbon waarin de gemaakte kosten ruim vergoed werden. Een paar dagen later kwam de chef naar mij toe en met een klop(je) op mijn schouder en zij; ‘prima gedaan jongen, je moet voor je zelf opkomen want een ander doet dat niet’.

In 1963 werd mijn ervaringsterrein de sectie elektronica. Ik werd opgenomen in het team van drie medewerkers waarvan ik er één was. Daar was wel een voorwaarde aan verbonden n.l. dat ik bedrijfselektronica moest gaan studeren, dus opnieuw een paar avonden per week naar de PTT bedrijfsschool in Arnhem.

Voor de storingsmonteurs waren elektrische scheerapparaten beschikbaar, je kon ze krijgen bij de beheerder van de centrale kleedruimten (iedereen gebruikte dezelfde apparaten). Maar we hadden dozen met onderdelen en de defecte apparaten werden door een van mijn collega’s gerepareerd. Ook hier ontstond een handeltje, als je eigen scheerapparaat defect is ging je naar Elektronica en daar wordt het tegen een wederdienst gerepareerd. Ik vond het toen al smerig, je kreeg een apparaat wat niet eens schoongemaakt was ter reparatie. Categorisch heb ik dat dan ook geweigerd te doen. En collega woonde boven de Reehorst en was daar parttime filmoperateur. Op een dag vroeg hij of ik het niet leuk vond om eens te komen kijken, en daar is het niet bij gebleven. Een aantal avonden heb ik samen met hem films gedraaid en als de film eenmaal liep ging hij weg en liet me de film afdraaien. Maar als je twee maal de zelfde film hebt gezien is de lol er snel af, ook ik ben wel eens wakker gefloten omdat een film gebroken was terwijl ik sliep.

Jan V. is een ander verhaal, hij heeft me letterlijk en figuurlijk de kneepjes van het vak geleerd. Jan hield mijn studievorderingen nauwkeurig in de gaten, en stuurde dat spelenderwijs in de praktijk bij. Een slechte beoordeling voor huiswerkopdracht was voor Jan reden om me terecht te wijzen en hoefde je hem een aantal dagen niet onder ogen te komen, dus paste je er voor om een slechte beoordeling te krijgen.

De elektronica was in het tijdperk van koude kathodebuizen, robuust en betrouwbaar en in 1963 kreeg ik de eerste ervaring met transistoren. Onze chef vond dat wij de gelegenheid moesten krijgen om er mee te experimenteren en hebben Jan en ik hebben toen een prototype ‘draadbreuk signalering’ gemaakt voor de scheermachines

Zo als ik eerder opmerkte was er tot in de kleinste details een duidelijke structuur in deze organisatie. Zo ook de afbakening tussen de reguliere elektromonteurs en de elektronicaboeren. De sturing van een proces werd meestal door een stukje elektronica gerealiseerd en deze stuurde op haar beurt een magneetschakelaar en dan de motor van een pomp etc. Dat stukje elektronica werd altijd in een wit aluminium doosje gemaakt. Dus eerst werd een plaatje aluminium op maak gemaakt, buigen en de naden dicht laten lassen dan afwerken en wit laten spuiten. Aan de buitenkant waren de componenten zoals de koude kathodebuis zichtbaar en aan de binnenzijde de weerstanden en andere componenten. Deze “setjes” zoals ze heten hadden altijd de zelfde afmetingen en waren dus onderling uitwisselbaar. De storingsmonteurs hadden er een aantal van op voorraad en wij kregen de defecte ter reparatie terug. Ook hier voor gold dat de eerste vijf “setjes” leuk waren om te maken maar zodra het er meer waren was het niet echt leuk meer. Elektronisch gezien waren het hoogstandjes van techniek en ondanks de storende elementen zoals TL buizen en zure dampen bleven ze over het algemeen goed functioneren.

Alle vieze en gevaarlijke dampen werden op het terrein centraal afgezogen en door een pijp op 85 meter hoogte uitgeblazen. Het is een stenen pijp met daarin een loden mantel, deze loden binnen buis heeft een diameter van 5 meter. Op een dag liep ik langs die pijp en ontdekte dat de toegangsdeur open was. Ik ben toen brutaal tussen de stenen buitenwand en de lodenbuis ophoog geklommen en kreeg een prachtig uitzicht over de bossen en Ede. In de 2e wereldoorlog was dit een uitkijkpost van de Duitsers en er stonden veel Duitse namen in de loden balustrade gekerfd. Die middag vertelde ik Jan uitgebreid over mijn ervaring en kreeg onmiddellijk een slag voor mijn hoofd, hoe ik dergelijke capriolen in mijn hoofd haalde en hij overwoog om mij op staande voet te laten ontslaan. Wat ik toen niet wist was dat de houtenconstructie op instorten stond en hierdoor de loden binnen pijp instabiel was geworden en is een paar maanden later ingestort.

Na deze catastrofe werden de pijpen die van de ventilatoren naar de schoorsteen liepen gedraaid en de dampen op een meter of 4 hoogte het terrein opgeblazen. De woningen ten zuiden van de spoorlijn hebben het zwaar te voorduren gehad zoals stank van zwavelkoolstof etc. het zou nu ondenkbaar zijn dat dit weer zou gebeuren. De firma Rippen stond op een 500 meter afstand en binnen een paar maanden waren de piano’s niet meer te verkopen omdat de snaren zodanig door het zuur aangetast waren dat ze niet meer te stemmen en daarom te verkopen waren. Nu ik dit schrijf kan het eigenlijk niet bevatten dat zoiets kon gebeuren. Intussen is werd de loden binnen mantel verwijderd en opnieuw opgebouwd. De mensen die daar werkten kregen elke twee uur een flesje met ½ liter melk, om je lichaam te neutraliseren. De communicatie tussen de loodbranders, de kraanmachinist en de mensen op de begane grond werd geregeld met een paar veldtelefoons. Het bleek dat na een paar weken de telefoons niet meer werkten omdat de zure dampen de koperen contacten oxideerden. Dus de volgende 14 maanden moest ik regelmatig die telefoons repareren. Dit ‘repareren’ was eerst de telefoon een paar dagen in een bak met water leggen om het zuur er uit te halen en net zo lang onderdelen verwisselen tot het toestel weer functioneerde. Het was ontzettend dom en vooral smerig werk, dus de eerst voor mij spannende ervaring werd een nachtmerrie van heel veel kapotte telefoons en ik weet niet of deze minder leuke ervaring, ondanks de vele verplichte liters melk, nog invloed heeft gehad op mijn gezondheid.

Veel van de elektrotechnische werkzaamheden was eigenlijk niet meer dan het leggen van vele honderden meters kabel. De kabelbanen waren vaak hoog in de spanten gemonteerd en de kabels werden gebeugeld met beugels en schroefjes en moertjes. Het geheel was dan ook een strakke kabelstructuur met een professionele uitstraling. We hebben herhaaldelijk gevraagd om bij de aanleg van nieuwe kabeltracés kabelgoten in plaats van de kabelbanen te gebruiken, dan konden we de kabels er gewoon inleggen en wij hoefden dan niet meer te beugelen, maar de leiding wilde daar niets van weten. Zij vonden dat de techniek duidelijk, zichtbaar en prominent aanwezig moest zijn. De kabeltracés volgden meestal de verkeersroutes en vormden daarom een reëel probleem met de montage. Zelf stond ik een keer op een ladder een paar kabels vast te maken en werd mijn ladder door een vorkheftruck onderuit gereden. Gelukkig heb ik tijdens de val mijn handen aan een sport vastgehouden en kwam met een behoorlijke smak op de grond terecht. De chauffeur van de voorheftruck kwam onmiddellijk naar mee toe, keek me aan en vroeg of het ging vervolgens heeft hij de ladder weer overeind gezet en mij gedwongen om samen met hem weer naar boven te klimmen. Als hij dat toen niet gedaan had was ik denk ik nooit meer op een ladder naar boven geklommen. Het ongeval was trouwens mijn eigen schuld want ik had verzuimd om mijn werkplek af te zetten en hierdoor zag de chauffeur mij op het laatste moment toen het eigenlijk al te laat was.

Met een regelmaat had je handen die zo vies waren en niet meer schoon te maken waren en je daarvoor je schaamde. De poriën in je huid waren dan zo vuil dat zeep en warmwater echt niet meer hielpen. Ik had dit vooral als ik in de CM-10 werkte, en na een aantal dagen zag ik mensen via de persbleek naar de werkplaats lopen en daar hun handen in de bak met chloor wasten en vervolgens door liepen naar een bak met een soort olie en dan opnieuw daar met hun handen in gingen. Na een wasbeurt met zeep waren hun handen echt schoon en ik wist hoe ik mijn handen in het vervolg moest schoonmaken.

De productiehallen waren in een carré rond het centrale ketelhuis, waar ook onze werkplaats was, gepositioneerd. Dus we kregen niet de gelegenheid om te lopen ‘dwalen’ maar rechtstreeks van en naar je werkplek te lopen. Op een of andere manier was de controle zo groot, dat je het niet in je hoofd haalde om van de kortste route af te wijken. Aangezien het een volcontinu bedrijf was kwam je altijd wel een koffie wagentje tegen. Hier kon je dan clandestien een beker koffie of melk kopen en stiekem achter een scherm of machine opdrinken.

Als elektronicamonteur had je een leren tasje met gereedschap wat eigenlijk een soort vrijbrief was. Vaak werd er voor half 9 gebamzaaid wie er gebakken vis moest betalen. Ik ging dan met mijn lege tasje waarin het geld en het boodschappenlijstje zat naar de kantine om te kijken of het luchtpompje van het aquarium nog werkte, het tasje met de boodschappen bij de balie af te geven en naar de centrale moederklokken naast de portiersloge te lopen. Na wat aan de slingers gerommeld te hebben nam ik de weg terug en kreeg bij de kantine een tas met vis. Ik zou er nu niet meer aan moeten denken om voor 10 uur warme vis of een ‘gebakken in het zuur’ eten, maar het was een sport.

Overal op het terrein waren er natuurlijk toiletten en wel in twee soorten, namelijk voor beambten en voor ons. Ik had natuurlijk geen toegang tot de toiletten van de beambten maar wij hadden een lange ruimte met aan een zijde urinoirs toiletten met een kleine deur zodat je kon zien wie er op zat en een mannetje in een hok die daar rond liep om schoon te maken en als je naar het toilet moest kreeg je van hem een sleutel (van de deur) en twee velletjes papier om je gat af te vegen. Omdat het bedrijf buitengewoon brandgevaarlijk was gold daar een algemeen rookverbod wat zeer steng werd nageleefd. Dus de verstokte rokers zaten veel op het toilet te roken. De combinatie van fecaliën, rooklucht en de stank vanuit de fabriek was bijna ondragelijk en daarom kwam ik daar bijna nooit.

Van januari 1965 tot april 1966 bestonden mijn werkzaamheden hoofdzakelijk uit het elektronisch onderhouden en het elektrotechnisch modificeren van scheermachines. Eind 1965 werden de eerste scheermachines in Ede ontmanteld en naar Emmen gebracht. Ik vond dit niet echt leuk en ben toen gaan solliciteren en medio september 1968 in Wageningen terecht gekomen. Ik werk daar overigens nog steeds, maar de basisopleiding en de werkdiscipline die toch bij de Enka gevormd is heb ik die jaren gebruikt en plezier van gehad.

Eind 2003 kreeg ik de mogelijkheid om nog voor de laatste maal over het terrein en door fabriekshallen te lopen. Na 38 jaar kwam ik terug op een terrein wat in opbouw nauwelijks gewijzigd was en ik dus moeiteloos mijn weg vond. Eerst naar het centrale ketelhuis met de generatorzaal. In mijn idee was het ketelhuis groot en hoog, maar nu was het eigenlijk een veel kleiner gebouw dan ik in mijn gedachten had. Natuurlijk was het daar niet meer warm en de geur van hete 3600’ olie was verdwenen, zelfs de messing leuningen waren gesloopt en door een opkoper meegenomen. In de generatorruimte stond ik even vreemd te kijken omdat het enorme schakelbord weg was en de gaten waar de twee oude generatoren in lagen dicht waren gemaakt. Ik denk dat de oude, met stoomturbines aangedreven generatoren vervangen waren door twee warmte kracht centrales (dus combimotoren die kleinere generatoren aandreven). Ook waren het enorme vliegwiel en de ammoniakpomp verdwenen. Het was er angstig stil en het moet voor de machinisten een emotionele ervaring zijn geweest toen de machines stilgelegd werden. We zijn via de waterzuivering naar de elektrawerkplaats gelopen, die er overigens al een tiental jaren niet meer was, maar wel om de hoek de gemoderniseerde toiletgroepen. In dat gebied waren ook veel elektrische onderstations aanwezig, nu staan ze open en al het koperwerk en de transformatoren zijn verdwenen. De beruchte kabelbanen waren er ook nog echter alle dikke kabels (die met veel koper) waren eraf gesloopt. Vervolgens zijn we door de spinnerij gelopen waar alle spinmachines uit het begin van de vorige eeuw waren ontmanteld en ik dacht naar Polen verstuurd waren. De crème antislip tegeltjes waren nog op de grond aanwezig en ook de indringende geur van het spinzuur was nog sterk te ruiken. Bij de zuidzijde aangekomen stond ik oog in oog met de centrale afzuigpijp. Nu staat zij daar nog in volle glorie te pronken en kijkt neer op de enorme puinhoop van aluminium buizen wat aan haar voeten ligt. De toegangsdeur was spijtig genoeg niet benaderbaar anders was ik gegarandeerd weer naar boven geklommen. Dus verder naar de CM 10 het ketelhuis met haar drie, op 3600’ olie gestookte, ketels en het bedieningspaneel. Dit ketel bedieningspaneel was nog in de staat van bijna 40 jaar geleden wat ik eens elektrotechnisch aangesloten had. Best leuk om te zien dat er nog iets van jou hand is blijven zitten. Bij de zuurkelders waren vooral de zwavelkoolstof kelders de beroerdste, daar mochten we alleen met gereedschap werken dat geen elektrische vonken kon veroorzaken. Op dat moment verbaast het je dat daar nooit ongelukken gebeurt zijn. Vervolgens via de bleek naar de drogerij waar alleen nog de rails in de vloeren en een eenzame signaleringskast uit mijn periode nog aanwezig was en verder alleen maar spanten en lege fabriekshallen. In die signaleringskast zat nog een ‘setje’. Jammer genoeg had ik geen schroevendraaier bij me anders had ik dat ‘setje’ zeker meegenomen. Verder overal gaten in de vloeren en alles wat nog enige waarde had was verwijderd. We zijn terug gelopen via de kantine en het centrale magazijn naar de maalkamer. Ook hier was alles verdwenen maar alleen de centrale schakelkast stond daar moederziel alleen. Ook in deze ruimte heb ik veel kabels gelegd, schakelkasten samengesteld en aangesloten en werd de handmatige bediening van deze machines letterlijk en figuurlijk met één draai aan een klop de nek omgedraaid. We zijn toen overgestoken via de het cellulose magazijn naar de verbandkamer. En als laatste naar het ‘kantoor van Tesselhoff’ waar het mooie tegelmozaïek nog in de vloeren en het marmer aan de wanden zat en natuurlijk ook het ingebouwde toilet in de directie kamer. De kamer waar vroeger te telefoniste zat was er ook nog maar de antieke centrale moederklokken waren natuurlijk ook verdwenen.

Natuurlijk ben ik blij dat ik het rondje heb gelopen, maar het foto toestel dat ik meegenomen had is niet gebruikt omdat ik eigenlijk heel gelukkig ben met mijn jeugdherinneringen en deze enorme puinhopen wil ik eigenlijk heel snel vergeten.

ENKA schoorsteen

Bij het slopen van de AKU-ENKA fabriek in Ede zijn een paar oude bouwwerken blijven staan, deze oude bouwwerken hebben of krijgen een nieuwe bestemming.

Ook de beide schoorstenen hebben de sloop woede overleeft. De rookgas schoorsteen was 75 meter hoog en werd in 1920 in drie maanden gebouwd. Zij stond oorspronkelijk buiten de ketelhuis gebouwen maar kreeg een paar jaar later een nieuwe mantel van ruim 10 meter hoog. Daar rondom werden verschillende ruimten gemaakt waaronder de elektro werkplaats.

Deze foto links is tijdens de sloop gemaakt en duidelijk dat de schoorsteen ingebouwd was. De twee witte muren, links en rechts van de schoorsteen, was de werkplaats. En rechts de elektronica werkplaats. Uit de periode 1955-1965 zijn weinig beelden te vinden en de werkplekjes komen nu niet meer door de ARBO. Toen ik daar m’n opleiding kreeg, had ik beslist geen flauw idee welk prachtig bouwwerk achter deze muur zat.

Dankzij de organisatie BOEi krijgt deze woonwijk weer een mooi element uit 1920 terug met een herinnering aan kunstzijdefabriek die daar meer dan 80 jaar voor welvaart en werkgelegenheid gezorgd heeft.

Foto verantwoording: BOEi, C. Smit, Historie Enka Ede en het internet.